Het Liefstinghsbroek door de eeuwen heen

Wat is er bekend over de geschiedenis van het Liefstinghsbroek in de gemeente Westerwolde? Onderzoeker Ruut Wegman dook de archieven in en puzzelde de tijdlijn van verschillende eigenaren aan elkaar. “Ik vind het bijzonder dat het Liefstinghsbroek zo lang in het beheer van één familie was én dat die zo rijk is geworden van het kappen van bomen.”

Uit de hand gelopen hobby

“In de geschiedenis duiken van Westerwolde is een beetje een uit de hand gelopen hobby van mij”, vertelt Ruut. “Het was eigenlijk de hobby van mijn vader en hij wilde mijn broer en mij ook enthousiasmeren. Hij nam ons mee naar het archief en gaf ons een gulden voor elke voorouder die we konden vinden. Zo is het voor mij begonnen.”

“Ondertussen hebben mijn vader en ik boeken geschreven over de bewoningsgeschiedenis van Westerwolde. Doordat ik in de jaren veel archiefgegevens heb verzameld over Westerwolde, vroeg Wageningen University & Research of ik input wilde leveren over de geschiedenis van het Liefstinghsbroek voor hun rapport over het gebied", zegt Ruut. “De oudste vermelding van erve Liefstingh, een boerderij met bijbehorende grond, neemt ons terug naar 1474.”

Varkens vetmesten

Op 31 juli 1474 werd de landheer Egge Addinga door de abt van het klooster Corvey beleend met Westerwolde. Daarna is er een eerste vermelding van het Liefstinghsbroek op 24 januari 1590. Bij de verdeling van de goederen van Elisabeth Addinga van Westerwolde, kreeg haar zoon Jurgen Lewe de helft van het bos in eigendom: "die helffte van 't busch mit sijne eijckelscharen gronde toebehoeren en gerechticheijden genoempt Lievestinge broeck". De eigenaar van het Liefstinghsbroek was in die tijd Geert Liefstingh die in de herfst zijn varkens het bos in dreef om ze met eikels vet te mesten, oftewel ‘eijkelscharen’. Dat kon prima, want een deel van het Liefstinghsbroek was meer dan vier eeuwen geleden ook al eikenbos. 


Een boer drijft zijn kudde varkens weer het bos uit na het eijckelscharen. Bron: Rijksmuseum

Van vader op zoon of dochter

Het Liefstinghsbroek komt vervolgens 240 jaar niet meer in de archieven voor. Dit komt mede door het Saksische erfrecht, waarbij een boerenerf in zijn geheel en onverdeeld overging van vader op (oudste) zoon of van vader op dochter als er geen zoons waren. “Erve Liefstingh was het belangrijkste bezit van de eigenaar. Zo belangrijk dat hij of zij het als achternaam aannam.  Als een dochter de boerderij erfde, noemde de man waarmee ze trouwde en hun nakomelingen zich naar de erve. Ook als men de erve kocht, vernoemde men zich ernaar”, zegt Ruut. De eerstvolgende vermelding van het Liefstinghsbroek is in 1829. In die tijd was Menne Berends Liefstingh eigenaar van het ‘Leefstings Brook’. De familie van Menne was ondertussen al meer dan 175 jaar de eigenaar van erve Liefstingh en het Liefstinghsbroek. 


Op deze kaart is te zien wat Menne Berends Liefstinghs in eigendom had met erve Liefstingh en het Liefstinghsbroek. - Kadastrale kaart gemeente Vlagtwedde sectie E, bewerking Ruut Wegman.

Rijk door verkoop bomen

Het Liefstinghsbroek bestond in die tijd uit drie percelen. Twee percelen waren hooiland. Het derde perceel bestond uit bos, waarvan twee derde uit eikenbomen en een derde uit ‘kreupel en hakhout’. “Menne had nog meer bos in zijn bezit, zoals te zien op de kaart hieronder. Het grote vlak links is het bosperceel van het Liefstinghsbroek. Menne is erg rijk geworden van de verkoop van bomen in die tijd”, legt Ruut uit.

Gigantische eiken

In het archief is alleen begin 19e eeuw meer te vinden over de verkoop van hout. Menne Berends Liefstingh verkocht 1431 bomen voor fl. 8877,-. Fl. staat voor florijn (gulden) en dit was een erg groot bedrag, waar je in die tijd een boerderij met landerijen voor kon kopen. “De hoogste prijs voor één boom was ongeveer 90 gulden. Als je bedenkt dat een klein arbeidershuisje ook 100 gulden kostte, dan heb je wel een idee wat die boom waard was. Dat moet een gigantische eik zijn geweest!” Door het grote aantal bomen en hun dikte zal een groot deel uit het Liefstinghsbroek zijn gekomen. Per boom werd een prijs bepaald en de bomen werden op stam verkocht. De kopers waren voornamelijk kuipers, wagen- en stelmakers en (scheeps)timmerlieden. 


Een verbeelding van houthakken. Bron: Rijksmuseum

Verdeling van grond tot beheer van Natuurmonumenten

Bij de verdeling van de markegronden van Weende op 14 februari 1851, kreeg Menne Berends Liefstingh 5,188 hectare zandheide ten noorden van het Liefstinghsbroek toebedeeld. Ook kreeg hij een deel van het boerbos ter grootte van 1,01 hectare ten oosten van het Liefstinghsbroek in zijn bezit. “Markegronden waren woeste wilde gronden en daar kreeg Menne een hoop grond van bij. Maar die grond is nog niet per se bruikbaar. Men ging dat ontginnen, zodat ze er bijvoorbeeld op konden verbouwen. Maar dat ging niet altijd goed. Daarom werden stukken grond ook weer verkocht. Soms duurde het vijftig jaar voordat de grond werd ontgonnen.”

Het Liefstinghsbroek werd op 30 mei 1916 door Jan Hommes Janszoon en kleinkinderen van Menne Berends Liefsting verkocht aan Harbert Ido Schönfeld, burgemeester van Winschoten. De burgemeester overleed op 15 februari 1937 en liet het Liefstinghsbroek na aan de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten. 

Bron: Van Delft, S.P.J., R.W. de Waal, P.C. Jansen, R.J. Bijlsma en R.M.A. Wegman, 2017. Ecohydrologische systeemanalyse Liefstinghsbroek. Wageningen, Wageningen Environmental Research, Rapport 2790.